Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag

Het rustige centrum van de storm

Sinds een paar dagen is mijn externe wereld een projectie van een idee dat wordt geopperd in Een Cursus in Wonderen, en dat idee is: Ik hoef niets te doen. Dit is niet zomaar een idee dat ergens tussen neus en lippen door wordt vermeld, maar waar een heel hoofdstuk aan wordt gewijd (Een Cursus in Wonderen, Tekstboek – Hoofdstuk 18.VII).

De laatste dagen, sinds 13 september, is er de situatie ontstaan waarin ik — en dit gaat dramatischer klinken dan het is — van alles buitengesloten ben of ga worden. De trigger was de aankondiging op 12 september dat er een corona-pas wordt ingevoerd. De invoering van die pas (gepland op 25-9) houdt in feite in, dat als je niet tegen corona bent gevaccineerd, je niet meer naar optredens kan gaan of in horeca mag verblijven. Ik ben niet gevaccineerd, om verschillende redenen, dus dat betekent dat ik niet meer mag meedoen.

Uitsluiting is altijd wel iets geweest in mijn leven, omdat ik vroeger als kind heel moeilijk aansluiting vond bij andere kinderen. Het gevolg daarvan is dat ik altijd een soort van einzelgänger ben geweest die of niet meedeed of niet werd uitgenodigd om mee te doen. Door de invoer van deze draconische corona-pas kwam dat gevoel van alleen zijn en buitengesloten worden weer terug, waardoor ik drie dagen nodig had om weer in balans te komen.

Nu ik weer in balans ben, kan ik er op een andere manier naar kijken. Door in feite van alles uitgesloten te worden — horeca en cultuur middels de corona-pas, eerder al mijn sociale zekerheid als gevolg van het verliezen van mijn baan en daarna het stopzetten van mijn uitkering, en momenteel mag ik drie dagen niets plaatsen op Facebook omdat ik iets heb verteld wat niet mag — zie ik dit nu als een uitnodiging om niets te doen, omdat er letterlijk niets is dat ik kan doen.

Een Cursus in Wonderen begint het bovengenoemde hoofdstuk met de volgende tekst:

Je stelt nog steeds te veel vertrouwen in het lichaam als bron van kracht. Welke plannen maak je niet die op een of andere manier om zijn welbehagen, bescherming of genot draaien? Dit maakt het lichaam in jouw interpretatie tot doel en niet tot middel, en dat betekent altijd dat je zonde nog steeds aantrekkelijk vindt. Niemand die zonde nog steeds als zijn doel aanneemt, aanvaardt de Verzoening voor zichzelf. En zo heb je je enige verantwoordelijkheid ontlopen. T-18.VII.1:1-5

Belangrijk hierin is de opmerking dat we het lichaam als doel zien in plaats van als middel. We doen alles voor het lichaam, zodat het gezond blijft, zich goed voelt, vermaakt wordt of mooier of beter wordt, terwijl we het niet gebruiken als middel, als gereedschap, om wakker te worden uit de diepe slaap waarin we ons bevinden. Het is als de auto die we elke dag wassen en onderhouden, waaraan we steeds nieuwe onderdelen toevoegen om hem mooier en beter te maken, maar waarmee we nooit op reis gaan.

Een Cursus in Wonderen vervolgt:

Er is één ding dat je nog nooit hebt gedaan: je hebt het lichaam niet volkomen vergeten. Het heeft zich misschien af en toe aan je zicht onttrokken, maar het is nog niet volledig verdwenen. Er wordt je niet gevraagd dit meer dan een ogenblik lang te laten gebeuren, maar juist in dat ogenblik vindt het wonder van de Verzoening plaats. Daarna zul je het lichaam opnieuw zien, maar nooit helemaal op dezelfde manier. En ieder ogenblik dat je doorbrengt zonder het bewust te zijn, geeft jou er een andere kijk op wanneer je terugkeert. T-18.VII.2

Ik heb deze tekst natuurlijk heel vaak gelezen, maar het is nu pas dat ik werkelijk begrijp wat er staat, omdat ik het nu zo ervaar. Elke keer wanneer ik het lichaam ervaar als doel, door iets persoonlijk op te vatten of het idee heb dat iets mij wordt aangedaan of iets mij bedreigt, om vervolgens daarna weer terug te keren naar de modus waarin ik het lichaam als middel zie, ben ik een stap verder op het pad van ontwaken. Dit valt niet meteen op, maar wanneer het vaker gebeurt en zeker wanneer het kwartje valt, kan het je nooit meer niet opvallen.

Alles valt of staat met de realisatie dat er niet werkelijk een lichaam is en het inzicht dat alle problemen die we denken en geloven te hebben worden veroorzaakt door het geloof dat we dat niet bestaande lichaam zijn.

In geen enkel ogenblik bestaat het lichaam überhaupt. Het wordt altijd herinnerd of geanticipeerd, maar nooit precies in het nu ervaren. Alleen zijn verleden en toekomst verlenen het een schijn van werkelijkheid. De tijd heeft er volledig controle over, want zonde ligt nooit geheel in het heden. In elk afzonderlijk ogenblik zou de aantrekking van schuld worden ervaren als pijn en niets dan pijn, en worden vermeden. In het nu heeft die geen aantrekkingskracht. Heel zijn aantrekking is denkbeeldig, en moet dus in het verleden of de toekomst worden gezien. T-18.VII.3

Het hoofdstuk eindigt met deze tekst:

Met iets doen is het lichaam gemoeid. En als je inziet dat je niets hoeft te doen, heb je uit je denkgeest de waarde van het lichaam weggenomen. Hier is de snelle, openstaande deur waardoor jij voorbij glipt aan eeuwen van inspanning, en aan de tijd ontsnapt. Dit is de manier waarop zonde direct alle aantrekkingskracht verliest. Want hier wordt de tijd verworpen, en zijn verleden en toekomst voorbij. Wie niets hoeft te doen heeft geen behoefte aan tijd. Niets doen betekent rusten en binnenin je een plaats maken waar de activiteit van het lichaam niet langer aandacht eist. Naar die plaats komt de Heilige Geest, en houdt daar verblijf. Hij zal daar blijven wanneer jij dat vergeet, en de activiteiten van het lichaam opnieuw je bewuste denkgeest in beslag nemen.

Toch zal er steeds die rustplaats zijn waarnaar je terug kunt keren. En je zult je meer bewust zijn van dit rustige centrum van de storm dan van al zijn razende activiteit. Dit rustige centrum, waarin je niets doet, zal bij je blijven, en jou rust geven te midden van alle drukke bezigheden waarop je wordt uitgestuurd. Want vanuit dit centrum zal je gewezen worden hoe je het lichaam zondeloos kunt benutten. En dit centrum, waarin het lichaam afwezig is, zal het zo in je bewustzijn ervan bewaren. T-18.VII.7-8

In die rustplaats bevind ik me nu. En dan is het niet de vraag of ik wel of niet iets hoef of moet doen, aangezien er in die rustplaats werkelijk niets is dat gedaan hoeft te worden. Ik ben ervan overtuigd dat ik op een gegeven moment weer in de storm zal worden getrokken, maar ik ben er eveneens van overtuigd dat zoiets nooit lang zal duren en dat ik die rustplaats weer schijnbaar moeiteloos zal kunnen betreden, waardoor ik weer een stap dichterbij het herinneren in eenheid zal zijn.

Hoop is het probleem

Men zegt wel dat hoop doet leven, maar het enige wat hoop doet, is dit schijnbare leven op aarde voortzetten; een leven dat niet echt leven is. Wat hoop in feite doet, is het leven zoals dat vanuit de ego-denkgeest wordt geprojecteerd voort te laten duren. Met andere woorden, het enige wat het hebben van hoop doet, is het in standhouden van de illusie en het laten voortduren van de droomstaat.

Hoop op een betere toekomst, hoop op dat het allemaal goed gaat komen, hoop dat je morgen stopt met een verslaving of ander destructief gedrag, hoop dat je ooit de liefde van je leven zult ontmoeten, dat je ooit een goede relatie zult hebben, hoop dat je ergens in de toekomst daadwerkelijk gelukkig zult zijn. Dit alles, en meer, houdt de droomstaat en het dromen van de droom in stand.

Jed McKenna — of één van de inmiddels vele Jed McKenna’s — schreef ooit dat we allemaal aan het watertrappelen zijn in een oeverloze zee. Dat is wel een mooi beeld. We zijn aan het watertrappelen om niet ten onder te gaan in de diepe zee, omdat we hopen dat er hulp komt, omdat we hopen dat het allemaal goed zal komen als we maar lang genoeg in staat zijn om ons hoofd boven water te houden.

Maar waar moet die hulp vandaan komen en hoe moet die hulp er uit gaan zien als er alleen maar zee is en geen oever? Er is geen hoop op hulp omdat letterlijk iedereen aan het watertrappelen is in diezelfde oeverloze zee, dus je kunt net zo goed stoppen met watertrappelen om zo te laten gebeuren wat er uiteindelijk toch zal gaan gebeuren.

De hoop dat het goed zal komen, het vertrouwen dat het goed zal komen, het geloven dat goed zal komen, zijn allemaal gericht op een toekomst die niet bestaat in een wereld die niet bestaat, maar die wereld houden we wel in stand door te blijven hopen, vertrouwen en geloven dat het goed zal komen. Er komt geen hulp, het komt nooit goed, en hoe eerder dat tot je doordringt, hoe eerder je zult ontwaken uit de droomstaat.

Paradoxaal genoeg, en niet gespeend van enige humor, is het zo dat hetgeen waarop we hopen juist hetgeen is dat we steeds verder wegdrukken doordat we hopen dat het zal komen. Wakker worden uit de droomstaat is de enige oplossing, maar dan moet je wel ophouden met watertrappelen. Zolang je hoopt dat het in dit leven ooit beter zal worden of goed zal komen, blijf je vastzitten in de illusie van de ego-denkgeest.

Hopen op een oplossing ergens in de toekomst, is niet slechts het bestendigen van het probleem, het is de kern van het probleem. De enige oplossing is stoppen met watertrappelen en jezelf volledig en absoluut hopeloos overgeven aan wat er dan gebeurt. Je weet niet wat dat is, je weet niet hoe dat er uitziet, maar het is altijd beter dan blijven watertrappelen terwijl je weet dat je dit niet eeuwig kunt volhouden.